grote-kerk-breda2
image-189

Toespraak bij het "200 jarig bestaan"

Door Dré van Dongen 
Voorzittend Meester Loge Het Vrij Geweeten.
in de Grote Kerk te Breda

Mijnheer de Burgemeester, Dames en Heren en gij, broeders-vrijmetselaren in al Uw graden en hoedanigheden.

Het is ook mij een voordeel U hier op deze voor de Bredase vrijmetselaren zo gedenkwaardige dag welkom te heten.

Ik doe dat met veel genoegen, in de oprechte overtuiging dat het goed is dat gij hier naartoe gekomen zijt - hier - onder de gewelven van deze Grote of Lieve Vrouwe Kerk (voor ons Bredanaars de schoonste ter wereld) om feestelijk te herdenken dat in deze stad, nu tweehonderd jaren geleden de achtbare loge Het Vrij Geweeten werd opgericht.

In 1791 was Breda een provincieplaats net als zovele andere, zonder al te veel betekenis. 'Het telde nauwelijks meer dan 8000 inwoners en als je flink kon stappen liep je in tien minuten van de ene kant naar de andere.

Het was een rumoerige tijd; veel vertier zal er niet te beleven zijn geweest en dat is misschien wel één van de redenen waarom deze loge zo'n furore maakte. In de tweehonderd jaren die volgden, hebben de Bredase vrijmetselaren, als individu of als groep, als loge dus, een duidelijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de stad. Tal van vrijmetselaren hebben in die periode tot in de allerhoogste functies leiding gegeven in het stadsbestuur, in het culturele leven, in het verenigingsleven of anderszins. Daarbij gingen van de loge initiatieven uit op het terrein van onderwijs, kunst en charitas, - in alle anonimiteit - zonder dat de buitenwereld hiervan op de hoogte was.

Zodra de loge naar buiten trad werd de wijsvinger tegen de lippen gelegd, want het moest eens bekend worden wie achter die of gene gedachte, achter dit of dat initiatief stak ..... het zou bij voorbaat tot mislukken gedoemd zijn.

Als men wil beoordelen of de loge werkelijk iets ten goede voor deze stad gedaan heeft, moet men de. zaken goed uit elkaar houden. Een veel gehoorde uitspraak in onze kringen luidt: er bestaat geen vrijmetselarij, er bestaan alleen maar vrijmetselaren. Of in dit geval: er zijn alleen maar de individuele vrijmetselaren die iets ondernemen, iets tot stand brengen en het resultaat behoort dan niet te worden bijgeschreven op de conduitestaat van een loge of van de vrijmetselarij in het algemeen.

Ik kan daar een heel stuk mee meegaan. Jean Henri Dunant zou toch wel de stoot tot de op- richting van Het Rode Kruis gegeven hebben, ook al was hij géén vrijmetselaar geweest, en datzelfde geldt voor Pierre de Coubertin en de Olympische Spelen.

Al iets anders wordt het met Charles Lindbergh, die in 1927 solo over de grote plas vloog. Misschien zou hij nooit zo ver gekomen zijn als zijn loge hem niet alle steun gegeven had en zijn broeders het hele stout- moedige plan niet hadden gefinancierd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij aan het éénmotorig toestelletje de naam gaf van zijn loge: The Spirit of Saint Louis.

Neen, met de luchtvaart heeft onze loge zich nimmer beziggehouden; des te meer met onderwijs. Een verklaring daarvoor te vinden zou aan vakhistorici overgelaten moeten worden. Het materiaal staat te hunner beschikking.

Feit is dat 3 van de 7 stichters van deze loge curator waren aan de Latijnse School.

Steeds heeft deze loge zich voor onderwijs geïnteresseerd en steeds bijgedragen aan onderwijs zaken van de meest uiteenlopende aard; soms heel ver van hun bed:

De Kweekschool voor Onderwijzers in Groningen, het Schoolbeurzenfonds in Kampen, het Boekenfonds van de H.B.S. in Den Bosch, de Ambachtenschool in Arnhem, zelfs de oprichting van een Bewaarschool in Drimmelen. Zeer opmerkelijk was, dat terwijl aan eenieder die lid van de loge wilde worden, een entreegeld gevraagd werd dat lang niet mis was, leraren hiervan vrijgesteld waren.

De Redenaar van de loge in die dagen, een dikke eeuw geleden, Broeder Maarschalk, in Breda en ver daarbuiten een zeer bekend jurist, was van oordeel dat - ik citeer: "de leden van de loge allen individueel hunne invloed op het onderwijs moeten uitoefenen; dat het wenselijk is dat onderwijzers in de loge worden opgenomen en dat vrijmetselaren benoemd worden tot schoolopzieners en leden van de plaatselijke schoolcommissie". Steeds opnieuw weer, als je de ons resterende notulen er op naleest, wordt er in de loge gesproken over onderwijszaken, bijna tot vervelens toe. Er wordt zelfs een loge-commissie van onderwijs benoemd, bestaande uit wethouder Vreede, K.M.A.-docent Aronstein en de H.B.S.-Ieraar Korteweg.

Deze commissie concludeert dan dat er voor de lage klassen van de maatschappij voor goed onderwijs gezorgd is, voor de hogere klasse eveneens, maar ik citeer: "er ligt een grote klasse tussen beide, namelijk de burgerlui, die des daags aan hun werk zijn maar 's avonds tijd hebben om te studeren. Daarom moet de loge zich inzetten om de hier bestaande Burger- avondschool te doen vervangen door een Ambachtsschool, met daaraan te verbinden een Burger-dagschool en zonder dat de loge of de broeders zich op de voorgrond stellen - te trachten een dusdanige school, waarvan de Kommissie overtuigd is dat de beste resultaten te verwachten zijn, vanwege de Gemeente te doen oprichten". Het concept-adres voor de oprichting van de Amnachts-school wordt in de loge geredigeerd. Dan wordt besloten het door tussenkomst van enige invloedrijke industriëlen, - "maar vooral zonder dat het blijke het denkbeeld van de leden der loge uitgegaan, bij de hier bestaande werkbazenvereniging te brengen, opdat deze verenging het verzoek tot oprichting ener ambachts- school met dagschool aan den Gemeenteraad zal kunnen doen".

Aan de burgemeester, - de vrijmetselaar Engelbert de Man - zal ondersteuning gevraagd worden. Onbegrijpelijk in deze tijd is dat de patroonsvereniging in den beginne maar weinig voor het plan voelde. De gemeentelijke Ambachtsschool is er gekomen, dank zij het initiatief van onze loge en ..... - en dat zal wel de doorslag gegeven hebben - dank zij het legaat van Dr. Leopold Frans Willem van Cooth, groot f 300.000,--; een onvoorstelbaar groot bedrag in die tijd.

Ook voor onderwijs voor meisjes heeft de loge steeds geijverd, ondanks haar masculine karakter. In zijn nog steeds lezenswaardige studie over het Openbaar Onderwijs in Breda, schreef Dr. Brok over een in onze stad opgerichte Bijzondere School voor Meisjes: "Deze school, die na enige jaren weer verdween, werd gezegd een stichting te zijn van de Loge Het Vrij Geweeten. Het is evenwel mogelijk dat deze toeschrijving werd ingegeven door een in die dagen in bepaalde kringen heersende loge-fobie, die alle "gevaarlijke" moderniteiten deed toeschrijven aan machinaties van de vrijmetselarij" .

Welnu, de school voor Middelbaar Onderwijs voor Meisjes wàs een stichting van onze loge, laten we het nu na al die jaren maar ruiterlijk bekennen.

Wat was het geval?

In 1867 was de H.B.S. gestart als opvolger van de Latijnse School, die al in de 14e eeuw bestond en waarvan heel wat curatoren vrijmetselaar waren. De eerste directeur was Johann Heinrich Hülsmann, Rooms-katholiek zoals Dr. Brok schrijft, edoch tevens - en waarom zou dat niet samengaan - vrijmetselaar en lid van deze loge.

Deze Hülsmann was een vooruitstrevend paedagoog; volgens sommigen tè vooruitstrevend. Men verweet hem te grote aandacht te besteden aan de exacte wetenschappen, terwijl in de letterkundeboeken die hij voorschreef, passages stonden "die hoogst wulps waren en in staat om de ontembaarste der driften op te wekken".

Met de natuurwetenschappen was het nog erger gesteld: er werd zelfs over het voortplantingsleven van de dieren en de werking van de nier gesproken !

Natuurlijk was onderwijs aan de H.B.S. alleen voor jongens bedoeld; het eerste meisje uit Breda zou pas in 1899 haar intrede doen op de Bredase H.B.S.

Niet verwonderlijk dus dat op een gegeven moment het is dan 1878 - in de loge de vraag ter tafel komt of het niet hoogst wenselijk en nuttig te achten zou zijn dat ook in deze Gemeente wordt overgegaan tot de oprichting van een Hogere Burgerschool voor Meisjes. De loge heeft weer iets waarvoor zij kan ijveren!

Om lange verhalen te vermijden: De loge redigeert een adres en op 16 augustus 1879 wordt met gepaste eerbied aan de Raad te kennen gegeven dat het wenselijk geacht wordt in Breda "eene inrichting in het leven te roepen waaraan jonge dames gelegenheid krijgen zich verder te scholen."

Het adres heeft geen ander nut afgeworpen dan dat wij er een groot aantal handtekeningen van logebroeders aan hebben overgehouden, want de gemeenteraad wees het voorstel af. Deze school is er desondanks gekomen, geheel gefinancierd door de loge, en heeft dienst gedaan totdat op andere wijze in middelbaar onderwijs voor meisjes kon worden voorzien.

Alhoewel er geen enkel toonbaar bewijs is - de notulenboeken uit die tijd ontbreken ten enenmale - mag worden aangenomen dat de oprichting van wat later heette De Bredase Muziek- en Balletschool, op eenzelfde wijze tot stand gekomen is als de Gemeentelijke Ambachtsschool en de Middelbare Meisjesschool. Muziek en zang hebben bij bijeenkomsten van vrijmetselaren altijd een belangrijke rol gespeeld en let wel: deze muziek moest op hetzelfde moment gereproduceerd worden, door hoofd, hart en hand.

Het is dus heus geen toeval dat zo vele musici vrijmetselaar geweest zijn, waaronder de allergrootsten. Teveel om op te noemen. Een uitzondering wil ik maken voor Mozart, omdat ik zo veel van hem hou. Dat de loge bij de oprichting van de Bredase Muziekschool een rol heeft gespeeld is dus niet verwonderlijk. Vast staat dat de voorzitters van het bestuur van deze school steeds vrijmetselaar geweest zijn, tot en met de laatste voorzitter, onze broeder Jan Pel, die velen onder ons nog zo goed gekend hebben.

Daarna is deze school door de gemeente overgenomen en nu, na 25 jaar de resultaten van die overname proevende, kunnen we alleen maar constateren dat indertijd een juiste en vruchtdragende beslissing genomen werd. Deze Algemene Volkszangschool werd opgericht in 1843 door onze broeders Maarschalk en Van der Hoeven en de Heer Schouwman. Directeur en docent was de uit Duitsland afkomstige Heinrich Umland, broeder van talent in onze loge. Deze musicus was de centrale figuur in het Bredase muziekleven; hij was onder meer de eerste dirigent van het Bredaas Mannenkoor. Zijn opvolger was broeder Govert Dorreboom; bijna 50 jaar lang bespeler van het orgel in deze kerk. Ook onze broeders Stenz en Kriens, bekende namen in Breda, met "het zesde", leverden hun bijdrage in het onderricht aan deze school, die meer dan een eeuw vorming gaf aan het muziekleven in Breda. Toehoorders, ik hoop U niet verveeld te hebben. Ik wilde alleen maar benadrukken dat deze loge bijdroeg - en ik kan U verzekeren: nog steeds bijdraagt - aan het openbare leven in Breda.

 

De stad waarin wij wonen, waarin wij werken,
waarin wij plezier maken, waarin wij leven ……………….
de stad die wij zo liefhebben !